Abonnementstaks en roerende voorheffing - teruggave voor buitenlandse beleggingsinstellingen?

Abonnementstaks en roerende voorheffing - teruggave voor buitenlandse beleggingsinstellingen?

Inmiddels sprak het hof van beroep van Brussel zich al driemaal uit over de verenigbaarheid van de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen (beter gekend als de abonnementstaks) met de dubbelbelastingverdragen. Zowel in het kader van het Belgisch-Luxemburgse als het Belgisch-Nederlandse dubbelbelastingverdrag oordeelde het Brusselse hof dat België niet heffingsbevoegd is. Deze rechtspraak heeft bovendien gevolgen op het vlak van de roerende voorheffing.

Inmiddels sprak het hof van beroep van Brussel zich al driemaal uit over de verenigbaarheid van de jaarlijkse taks op collectieve beleggingsinstellingen (beter gekend als de abonnementstaks) met de dubbelbelastingverdragen.(1) Zowel in het kader van het Belgisch-Luxemburgse als het Belgisch-Nederlandse dubbelbelastingverdrag oordeelde het Brusselse hof dat België niet heffingsbevoegd is. Deze rechtspraak heeft bovendien gevolgen op het vlak van de roerende voorheffing.

De abonnementstaks

De jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen en op de verzekeringsondernemingen onderwerpt voornoemde entiteiten aan een belasting van 0,0925% op het totaal van de netto uitstaande bedragen.(2) Deze taks wordt eveneens geheven ten aanzien van collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die op de lijst van de FSMA ingeschreven zijn.

Toepasbaarheid dubbelbelastingverdragen

Om het dubbelbelastingverdrag in casu toe te kunnen passen, boog het Brusselse hof zich over de volgende twee vragen:

  • valt een beleggingsinstelling naar buitenlands recht onder het personeel toepassingsgebied van het verdrag?
  • kwalificeert de abonnementstaks als een vermogensbelasting in de zin van het dubbelbelastingverdrag?
1. Personeel toepassingsgebied

Om zich op het dubbelbelastingverdrag te kunnen beroepen, moet het een persoon betreffen die verblijfhouder/inwoner is van een van beide staten. Het verdrag stelt dat een ‘persoon’ zowel een natuurlijke persoon als een vennootschap kan zijn. Verblijfhouder/inwoner zijn houdt in dat men aan belasting onderworpen is en in het kader van een vennootschap zijn plaats van werkelijke leiding in een van beide staten heeft.

In het eerste arrest betrof het een Luxemburgse SICAV (Société d'investissement à capital variable). De Belgische belastingadministratie argumenteerde dat een SICAV niet als Luxemburgs verblijfhouder Luxemburg kan worden beschouwd, aangezien deze daar in principe vrijgesteld is van belasting. Het Brusselse hof kan de fiscus niet bijtreden. Op Luxemburgse inkomsten kan de SICAV immers een bronheffing ondergaan. Ook is deze potentieel onderworpen aan grondbelasting. In een Nederlandse context kwam het hof tot dezelfde conclusie: de Nederlandse beleggingsinstelling is in beginsel onderworpen aan de vennootschapsbelasting in Nederland, ook al is het op haar toepasselijke tarief in casu 0, gelet op het bijzondere statuut van een beleggingsinstelling.

2. Vermogensbelasting

Het dubbelbelastingverdrag met Luxemburg bepaalt dat als belasting naar het vermogen worden beschouwd: alle belastingen die worden geheven naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het vermogen. Hetzelfde geldt voor het Belgisch-Nederlandse dubbelbelastingverdrag. Vermits de abonnementstaks wel degelijk een deel van het vermogen van de buitenlandse beleggingsinstelling treft, valt volgens het Brusselse hof van beroep ook deze jaarlijkse taks onder het toepassingsgebied van het verdrag. Niettemin merken we op dat deze taks niet werd opgenomen in artikel 3 van de respectievelijke verdragen, dat de toepasselijke Belgische belastingen oplijst.

3. Heffingsbevoegde staat

Aangezien het dubbelbelastingverdrag toegepast kan worden, rest louter nog te onderzoeken welke staat heffingsbevoegd is. Artikel 22, §4 van de respectievelijke verdragen wijst de bevoegdheid tot het heffen van belasting toe aan de ‘woonstaat’, daar waar de beleggingsinstelling gevestigd is. In casu is dus enkel Luxemburg / Nederland bevoegd voor het heffen van vermogensbelasting. België moet een vrijstelling verlenen.

Concrete gevolgen

Wat zijn de concrete gevolgen die we aan deze arresten kunnen verbinden? Allereerst moet worden opgemerkt dat de fiscale administratie zich niet zonder meer heeft neergelegd bij deze arresten. Naar verluidt werd door de fiscus cassatieberoep aangetekend.

1. Teruggave abonnementstaks?

Er kan steeds teruggave worden gevraagd van de betaalde abonnementstaks. Rekening houdende met de verjaringstermijn (vijf jaar sedert 1 januari van het jaar waarin de vordering is ontstaan) kan men tot uiterlijk 31 december 2019 een teruggave vorderen van de abonnementstaks die vanaf 2015 tot op heden betaald is. Om ook aanspraak te maken op moratoriuminteresten (7%) is het van belang een ingebrekestelling toe te voegen aan het verzoek tot teruggave. Verwacht wordt dat de fiscale administratie dit verzoek ofwel onmiddellijk afwijst, ofwel hangende houdt tot het Hof van Cassatie zich over deze materie heeft uitgesproken. Wachten op het verdict van het Hof van Cassatie is eventueel ook een optie, doch loopt u risico op de (gedeeltelijke) verjaring met betrekking tot aanslagja(a)r(en) 2015 (e.v.). Ten slotte raden wij aan om de betalingen van de taks naar de toekomst toe steeds onder voorbehoud van latere betwisting te doen.

2. Teruggave roerende voorheffing?

Aangezien voormelde collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht (bijv. de SICAV) verdragsbescherming kunnen inroepen, zijn ook de beperkingen inzake bronheffing door de bronstaat toepasselijk. De Belgische roerende voorheffing bedraagt thans 30%. Het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag beperkt het door de bronstaat in te houden bedrag tot 15% (of 5% in welbepaalde gevallen) voor dividenden en 10% voor interesten. Krachtens het dubbelbelastingverdrag dat ons land met Luxemburg afsloot, moet de bronstaat zich beperken tot een bronheffing van 15% (of 10 % in welbepaalde gevallen) voor dividenden en 15% voor interesten.

Op het vlak van verjaring geldt er eveneens een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de betaling van de roerende voorheffing plaatsvond. Een teruggave kan worden gevraagd in de vorm van ambtshalve ontheffing op grond van dubbele belasting. De teveel betaalde roerende voorheffing met betrekking tot aanslagjaar 2015 moet uiterlijk 31 december 2019 gevraagd worden.(3) De moratoire interesten bedragen op heden 2%, tot en met 31 december 2017 bedroegen zij 7%.

(1) Brussel 29 november 2018, nr. 2012/AR/906, niet gepubliceerd; Brussel 29 november 2018, nr. 2011/AR/2950, niet gepubliceerd; Brussel 26 maart 2019, niet gepubliceerd.
(2) Ten aanzien van bepaalde compartimenten of klassen van aandelen waarvoor beleggingsinstellingen uitsluitend institutionele of professionele beleggers aantrekken kan een verlaagd tarief van 0,01% toegepast worden.
(3) Merk op dat het(standaard)tarief van de roerende voorheffing ook 25% en later 27% heeft bedragen binnen deze tijdspanne.

Wenst u op de hoogte te blijven? Volg Cazimir op LinkedIn!



Back to overview